Renaissance (1400-1600)

De humanisten idealiseerden de klassieke antieke cultuur en zagen in deze periode een heropleving van de voor hen ideale kunst. Ze noemden de periode daarom Rinascita naar het Franse wedergeboorte. De renaissance wordt vooral gekenmerkt door grote vernieuwingen in de kunst en wetenschap. Kunstenaars en geleerden deden opnieuw aan stadsplanning en beschouwden de proporties van het menselijke lichaam als de maat voor alle vormen. Italiaanse humanisten zien de eeuwen die wij kennen als de romaanse en gotische tijd als barbaars en duister. Zij gebruiken voor het eerst de term gotiek om deze periode aan te duiden, een verwijzing naar de barbaarse Goten.

Om te begrijpen waarom de Italiaanse kunst zo anders is dan in Noord-Europa, moeten we de maatschappij onder de loep te nemen. In tegenstelling tot in het religieuze noorden ligt de macht van Italiaanse stadstaten niet bij de kerk of ridderlijke adel maar bij de burgerij. Deze was rijk geworden door handel. Belangrijke burgers laten zich door humanisten adviseren, doen zelf humanistische studies en spelen een steeds grotere rol als kunstmecenas. Ze zien de wereld als een goddelijke schepping waarbij harmonie en schoonheid centraal staan maar baseren natuurwetenschappelijk onderzoek op objectieve waarneming in plaats van kerkelijke waarheden. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de kunst.

Voor het eerst in de West-Europese schilderkunst is sprake van individueel kunstenaarsschap en worden niet-religieuze afbeeldingen van aristocratische en bevoorrechte burgers gemaakt. Rijke families als de de Medici ondersteunen artistieke initiatieven en bouwen prachtige palazzo waarmee ze haar rijkdom en macht etalleren.

De koepel van de Florentijnse dom wordt beschouwd als het beginpunt van de renaissance. Hij wordt in 1420 gebouwd door Filippo Brunelleschi. Florence was door handel, nijverheid en het bankwezen uitgegroeid tot de belangrijkste en meest welvarende stad van Europa en was de bakermat voor deze nieuwe stroming. Bovendien is de overgang van de gotiek in Italië veel minder ingrijpend dan in het noorden. Gotiek was er immers nooit echt doorgebroken..

De Italiaanse renaissance wordt traditioneel verdeeld in:

  • vroege renaissance (ca. 1400-1500)
  • hoge renaissance (1500-1530)
  • late renaissance of Maniërisme (1530-1600)

De belangrijke kunstenaars zijn Brunelleschi, Fra Angelico, Giorgione, Titiaan, Bellini, El Greco, Rafael, Da Vinci, Tintoretto, Veronese, Bramante en Michelangelo.

 

De renaissance in Noord-Europa

In het noorden gebeurt de overgang van gotiek naar renaissance veel geleidelijker dan in Italië. In het begin worden alleen typische versieringselementen gebruikt, maar uiteindelijk versmelten beide stijlen. Ondanks het feit dat de kunst uit deze periode veel gemeenschappelijke punten heeft met de Italiaanse renaissance en er een duidelijke breuk is met de middeleeuwen, ontbreekt de typisch Italiaanse belangstelling voor de Klassieke Oudheid. Daarom willen sommige kunsthistorici de term Noordelijke renaissance liever vervangen door Ars Nova. De renaissance uit het Noorden wordt gekenmerkt door een groot naturalisme en een zeer uitgesproken technische verfijning. Tot het begin van de 16° eeuw wordt de noordelijke schilderkunst gedomineerd door de Vlaamse primitieven aan de Bourgondische hoven. Ook op het gebied van de bouwkunst, beeldhouwkunst en de decoratieve kunsten houdt men vast aan de vormentaal van de laatgotiek.

Pas rond 1500 beïnvloedt de Italiaanse kunst de Europese kunstenaars. Deze tendens is hoofdzakelijk te wijten aan de ontwikkeling van de boekdrukkunst en verspreiding van humanistische ideeën. Ook de rol van de prentkunst kan niet onderschat worden. Met de kennis van de kunst uit Italië neemt ook de interesse voor het erfgoed van de Klassieke Oudheid overal in Europa toe. In de loop van de 16° eeuw zal een studiereis naar Italië voor de meeste kunstenaars uit het noorden een absolute must worden. De nieuwe stijl is geboren. Vooral wereldlijke autoriteiten maken gebruik van de renaissance. Zo laten Franse vorsten paleizen bouwen en verbouwen en nodigen ze Italiaanse architecten en beeldende kunstenaars uit aan het hof. In de Nederlanden en Duitsland speelde het Habsburgse huis een grote rol. De klassieke stijl uit de Romeinse keizertijd is immers uitermate geschikt om de macht en het prestige van het keizerlijke gezag mee uit te drukken. Bovendien zijn een aantal belangrijke Italiaanse Mecenassen, zoals de de Medici uit Florence, vazallen van de Habsburgse Keizer. Door hun onderlinge politieke, militaire en commerciële contacten konden de Noordelijke hoven de artistieke evoluties in Italië op de voet volgen.

De introductie van de renaissance in Frankrijk staat los van de andere Noord-Europese landen en wordt gedomineerd door het mecenaat van de Franse koningen, met name Frans I. Vanuit het Franse hof ontwikkelt zich het Franse maniërisme van de School van Fontainebleau. Belangrijke Noord-Europese kunstenaars zijn Albrecht Dürer, Jan Gossaert , Barend van Orley, Cornelis Floris, Hans Vredeman de Vries, Maarten van Heemskerck en Maarten de Vos.